Io

Io, getransformeerd in een koe, wordt overhandigd aan Juno (1638) door Jupiter door David Teniers I Kunsthistorisch Museum in Wenen

vrij naar: Ovidius, Metamorphosen boek I verzen 583 – 746

Io was de jongste en mooiste dochter van Inachus, de god van de gelijknamige rivier. Op warme zomerdagen zocht ze verkoeling in de zachte golven van de stroom. Maar het was niet tijdens een van die zwemsessies dat Jupiter, de immer op jonge deernes beluste oppergod, haar in het oog kreeg. Nee, Io zat met loshangende haren langs een van de oevers van de rivier pootje te baden. Ze had enkele bloemen geplukt en was bezig die in haar haar te vlechten, terwijl ze met haar wriemelende teentjes speelse kringen in het water maakte. Jupiter genoot van het tafereel en besloot om er geen gras over te laten groeien. “Jonge meid, jij verdient het om gestreeld te worden door de getrainde handen van een god! Jij hoeft niet bepoteld te worden door een klungelende leeftijdgenoot! Jij kan elke man die je wil gelukkig maken. Kom, zoek de kille schaduw op in het bos nu de zon haar hoogste punt aan de hemel heeft bereikt.” Jupiter zag Io aarzelen. “Of denk je dat wilde beesten zich in de struiken schuilhouden? Laat je dan vergezellen door een god. Ik bied me gewillig aan. En ik ben niet de eerste de beste: ik ben de oppergod, de omnipotente vader staat voor jou paraat!” Nadat het verschrikte meisje Jupiter in al zijn glorie bekeken had, begreep ze meteen over welke staat van paraatheid hij het had. Want Io was misschien wel jong, maar had reeds lang van haar oudere zussen vernomen waar de klepel hing. Ze sprong recht en zette het op een lopen. “Hela, wat doe je nu?” riep Jupiter verbaasd. “Wat denk je dat ik doe, ouwe geilaard? Ik loop van je weg! Zoek maar een ander slachtoffer!” schreeuwde Io terug. Ze rende harder en harder. Maar tegen een  oppergod was ze kansloos. Jupiter nam de vorm aan van een vochtige nevelsliert, die haar het zicht benam en haar vaart deed minderen. Io tastte als een blinde in het duister. Ze voelde hoe de nevel haar vastgreep, alsof hij plots handen had gekregen, en haar lichaam binnendrong…

Intussen had Juno gemerkt hoe een donkere mist over het land van Argos trok. “Vreemd,” dacht ze, “hoe het op zo’n stralende dag plots nacht kan worden. Die nevel lijkt ook niet uit de rivier of uit de grond te komen.” Juno, die haar overspelige man al zo vaak op heterdaad betrapt had, besloot ook nu op onderzoek uit te gaan. “Net wat ik dacht.” zuchtte ze, toen Jupiter nergens te bespeuren was. “Ik word bedrogen.” Juno daalde neer op de aarde en liet  de nevel optrekken. Jupiter, die de komst van zijn vrouw voorvoeld had, stond plots voor haar met… een erg mooie koe, die een bevreesde en haast menselijk blik in de ogen had. “Wat een prachtige koe!” zei Juno, die niet anders kon dan het fraaie dier te prijzen. Ze deed alsof haar neus bloedde en vroeg waar het vandaan kwam, uit welke kudde. “Geboren uit de aarde,” loog Jupiter, die geen kruisverhoor wilde.  “En die bied je me als geschenk aan?” vroeg Juno. Haar vraag klonk als een bevel. Wat moest hij doen? Het zou wreed zijn om het meisje weg te geven. Maar haar niet weggeven zou de hele zaak verdacht maken. “Zo’n klein geschenk weigeren aan mijn vrouw, die tegelijk mijn zus is? Nee, dat is vragen om problemen.” dacht Jupiter en gaf de koe aan Juno, waarmee hij misschien wel zijn eigen hachje, maar niet dat van het meisje redde. Juno was immers niet van plan om Jupiter nog een kans met haar rivale te gunnen. Ze wist hoe leep hij kon zijn, zeker onder invloed van een zoveelste verliefdheid. Dus vertrouwde ze de bewaking van de koe toe aan Argus, wiens hoofd aan voor- en achterkant bezaaid was met honderd ogen, waarvan hij er telkens twee om de beurt gesloten hield om uit te rusten. De andere ogen bleven wijd open. Zo kon hij Io, zelfs met zijn rug naar haar toe gekeerd, nauwlettend in de gaten houden.

Io was doodongelukkig als koe: troosteloos kauwde ze op bitter gras, ’s nachts werd ze met een touw rond haar hals aan een boom vastgebonden en moest ze haar lijf op harde grond te ruste leggen. Als ze dorst had, dronk ze water dat naar modder smaakte. En telkens schrok ze, wanneer ze haar spiegelbeeld in het wateroppervlak zag. De kop met horens wende niet. Toen Io op een dag water dronk uit Inachus’ rivier, zag ze haar vader langs de kant van het water zitten. Inachus had de zoektocht naar zijn dochter opgegeven en boog diepbedroefd het hoofd. Plots voelde hij hoe een voorzichtig naderende koe zachtjes met haar kop tegen zijn schouders duwde. Het dier keek hem teder aan. “Wat ben jij een prachtige koe!” riep hij vol bewondering uit. Hij reikte haar een handvol klavers, maar zijn dochter herkende hij niet. Intussen waren er ook enkele waternimfen tevoorschijn gekomen, die enthousiast de zachte vacht van Io streelden, maar hun zuster herkenden zij niet. Er gleden tranen uit Io’s ogen en in plaats van mensentaal ontsnapte er een geloei uit haar keel. “Arm beest toch! Wat kwelt jou? Welk verdriet draag jij met je mee?” vroeg Inachus verbaasd. Io tekende met haar hoef de beginletter van zijn en haar naam in de aarde. Toen hij begreep wie er voor hem stond, slaakte hij een kreet die door merg en been ging. Hij hief zijn handen ten hemel en riep: “Dat mijn zoektocht naar jou zo moest eindigen, lieve dochter! Ik, die uitkeek naar mooie nakomelingen, moet mijn schoonzoon in een kudde gaan zoeken en zal slechts geloei horen, wanneer mijn kleinkinderen mijn naam roepen! Wat een ellende! Was ik geen god, dan zou ik met de dood een einde maken aan deze kwelling. Maar dit is mijn straf: als god moet ik dat verdriet voor eeuwig dragen!” Terwijl Inachus zo aan het jammeren was, was Argus dichterbij gekomen. Hij vond dat de koe tijd genoeg had gehad om haar dorst te lessen en scheidde dochter en vader. Hij nam Io mee naar verre weiden en verloor haar geen seconde uit een van zijn vele ogen.

Jupiter kon Io’s leed niet langer aanzien en besloot om in te grijpen. Hij besloot zijn slimme zoon Mercurius op Argus af te sturen om een einde te maken aan diens hardnekkige wachtdienst. Mercurius bond zijn vleugels aan en stond een poosje later naast Argus. “Dag herder, je hebt misschien wel een kleine kudde, maar toch is ze die naam waard, als ze uit zo’n prachtexemplaar bestaat!” fleemde hij. “De koe is niet van mij,” antwoordde Argus kort. “Ik moet haar enkel bewaken en ervoor zorgen dat ze niet van honger of dorst omkomt.” “Ach zo. Best wel een eenzame bezigheid, of zie ik dat verkeerd?” vroeg Mercurius. “Nee, dat zie je heel juist. Ik zit me hier stierlijk te vervelen. Uit veiligheidsoverwegingen heb ik haar mee naar hier genomen, maar in al die tijd is hier nog geen mens voorbijgekomen. Ik weet trouwens niet eens hoe oud koeien kunnen worden. De kans bestaat dat ik hier binnen tien jaar nog zit.” zuchtte Argus, plots beseffend dat ook in zijn leven niet alles rozengeur en maneschijn was. “Uitermate vervelend. Ik zal je wat gezelschap houden en je een verhaal vertellen.” En Mercurius vertelde het verhaal over de nimf Syrinx, die achterna gezeten werd door Pan. Toen Argus hoorde dat Pan werkelijk dacht dat Syrinx verstopt zat in een holle rietstengel, barstte hij in lachen uit. “Wat een domkop!” “Ja, Pan is de slimste niet.” beaamde Mercurius. Hij nam zijn rietfluit tevoorschijn en begon een traag melodietje te spelen. “Verdorie, ik krijg slaap van die muziek!” geeuwde Argus. Hij probeerde zich nog even tegen de vermoeidheid te verzetten, maar tevergeefs. Hij viel als een blok in slaap. Mercurius zag zijn kans schoon om met één slag van zijn zwaard het hoofd van Argus af te hakken. “Zo. Die klus is geklaard.” En hij vloog even snel weg als hij gekomen was. Toen Juno ontdekte wat er gebeurd was, was voor haar de maat vol. Die koe had voor genoeg overlast gezorgd! Ze stuurde een vreselijke wraakgodin op Io af die haar hart vulde met angsten waarvan ze het bestaan niet kende. De arme Io draafde van hot naar her. Aan de oever van de Nijl bleef ze staan. Voor het eerst in lange tijd boog ze de hals om wat te drinken. Twee droevige ogen in een koeienkop staarden haar aan. Io voelde zich beroerd en richtte haar kop naar de hemel. Een intriest geloei bereikte de top van de Olympos. Jupiter, die nu vastbesloten was om een einde te maken aan Io’s leed, zocht zijn vrouw op. Hij gaf haar een kus en ging tegenover haar zitten. “Lieve schat,” zei hij, “Wij moeten eens praten.”. Juno trok haar wenkbrauwen bedenkelijk omhoog en wachtte op wat er ging komen. Jupiter nam haar beide handen vast. “Ik heb eens zitten nadenken en ik snap eigenlijk niet waarom je die arme meid uit Argos maar met plagen blijft bestoken.” Juno wilde hem zijn overspel in herinnering brengen, maar Jupiter legde sussend zijn sterke wijsvinger op haar lippen. “Ssht. Ik weet al wat je gaat zeggen, maar die meid betekent niets meer voor me. Ik weet zelfs niet meer wat ik ooit in haar gezien heb.” Opnieuw probeerde Juno haar man te onderbreken om alle vrouwelijke kenmerken waarvoor hij een zwak had op te sommen, maar opnieuw werd ze door hem het zwijgen opgelegd. “Ik ben een idioot, Juno. Ik geef het toe. Ik bezit de mooiste vrouw op hemel en aarde en toch laat ik me altijd vangen door die duivelinnen, die nonchalant met hun poezelige voetjes in het water wriemelen.” Jupiter moest even terugdenken aan de beginscène van ons verhaal, maar kon zich gelukkig bliksemsnel herpakken.  “Je begrijpt wat ik wil zeggen. Jij hoeft je geen zorgen meer te maken. Ik zweer bij het water van de Styx dat ik jou geen reden meer zal geven om verdrietig te zijn.”  Juno zwichtte voor Jupiters charmeoffensief en met één zwaai van haar scepter verbrak ze de betovering: de koehoorns en de rand rond de ogen werden kleiner. De brede mond en lippen verkregen opnieuw de mooie proporties van weleer. De armen en benen van Io eindigden niet langer in hoeven, maar in vingers en tenen. Io betastte zichzelf en merkte tevreden op dat alles weer precies was zoals vroeger. Na lang aarzelen slaakte ze voorzichtig een kreet… Ze haalde opgelucht adem: ook haar stem had elke dierlijke klank verloren!

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *