Epigram boek XI.98

Afbeelding van Louisa Cannell

Als ik in de supermarkt loop, gedraag ik me als een personage in een zombiefilm: iedereen kan het virus met zich meedragen en is dus een potentieel gevaar dat uit de weg geruimd… gegaan moet worden! Daar komt heel wat behendigheid en tactisch inzicht bij kijken, want voor sommige mensen is het begrip “social distance” een vage bekende waar ze zich niet meteen iets kunnen bij voorstellen. Zo word ik vaak bijna (!) aangeraakt door iemand die net dát pakje koekje wil, dat naast het mijne ligt. Of een vrouw die met haar winkelkar het gangpad blokkeert, twijfelend of ze nu wél of niet een derde fles Gin zou inslaan en lak heeft aan de rij mensen achter haar, die keurig op anderhalve meter van elkaar staan opgesteld. Het wordt alsmaar moeilijker om mijn geduld te bewaren. Vaak ontsnapt er een zucht van m’n gefrustreerde lippen. Het eerste signaal dat de ketel onder druk staat. Af en toe heb ik al iemand toegesnauwd: “Anderhalve meter!” En ik voel nu al dat het gaat eindigen met een muilpeer, uitgedeeld nadat ik zorgvuldig m’n handschoenen heb aangetrokken en een wiskundige berekening heb gemaakt uit welke hoek m’n rechtse moet komen om door geen druppel lichaamsvocht van m’n opponent geraakt te worden. Ja, boodschappen doen, er komt wat bij kijken tegenwoordig…

Ik kan me dus levendig de frustratie voorstellen van Martialis, die koste wat kost mensen uit de weg wil gaan die hem bij wijze van groet een kus op de wangen willen drukken. Want wat voor een gore boel was het daar ook niet in Rome! In het epigram passeren er een aantal nare ziektes de revue. Zo vermeldt Martialis een lelijke huidziekte die waarschijnlijk nog het dichtst in de buurt kwam van de zogenaamde ‘krentenbaard’ en erg besmettelijk was (v. 5 triste mentum sordidique lichenes), etterende zweren (v. 4 ulcus acre) , ontstoken puisten (v. 4 pusulae lucentes) en ander fraais. Ik zou geen seconde meer op m’n gemak zijn, maar gelukkig ziet Martialis een oplossing voor zijn probleem.

XI. 98

Onmogelijk is het, Flaccus, om kussers te ontwijken.
Ze weten je telkens op slinkse wijze te bereiken:
ze volgen je op de voet,
staan uren te wachten als het moet,
echt overal kom je ze tegen
in de allerkleinste stegen.
En altijd gaan ze aan het kussen.
Niets kan die onverkwikkelijke drang van hen sussen:
geen ontstoken puisten of etterende zweren
of een huidziekte waar je maag moet van keren,
ingevette lippen of een ijspegel aan je neus.
Zolang ze maar kunnen kussen is hun leus.
Of het nu warm is of koud,
er is geen enkele regel waar die soort zich aan houdt.
Wanneer je net je bruid wil kussen,
wringen zij zich er tussen.
Zelfs met een sjaal die heel je gezicht omsluit,
vinden zij nog een bloot stukje van je huid.
Gezeten in een draagstoel, volledig vacuüm getrokken,
weten ze je door een spleet nog een kus te ontlokken.
En stel dat je nu een hoge pief was,
iemand met gezag en kordate pas,
die zich enkel met bodyguards door de stad kon bewegen,
dan nog had je een klinkende zoen gekregen.
Of je nu koorts hebt of intens verdriet,
dat interesseert die sukkels helemaal niet.
Zelfs wanneer je op het toilet zit te kakken,
zitten ze nog naar een kus te snakken!
Het enige wat je kan doen,
is vriendjes worden met zo’n oen.
En dan hopen dat ie jouw diepste wens wil respecteren:
jou nooit nog op gezoen te trakteren!

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *