Overspel (epigram 5.61)
- apr
- 06
- Gepost door admin
- Gepost in epigrammen Martialis

Marianus wordt de horens opgezet…
5.61
Wie is die kroezelkop, die ik steeds aan de arm van je echtgenote spot?
Wie is hij, Marianus? Hij lijkt op je vrouw wel stapelzot.
Hij zit aldoor iets in haar oor te fezelen, God mag weten wat!
Met z’n rechterelleboog steunend op de armleuning van je schat.
Aan elke vinger draagt hij een ring,
zo’n luchtig type, geen zwaar ding. (1)
Zijn benen glad geëpileerd.
Geen enkel haartje! Of zie ik dat verkeerd?
Kom, Marianus, voor de dag ermee!
Wie loopt er toch altijd met je echtgenote mee?
Heb je nu net “een zakenman” geantwoord?
Ja, hij lijkt de dingen wel af te handelen zoals het hoort.
Een keurig iemand bij wie je onmiddellijk ziet
welk groot vertrouwen hij bij de mensen geniet.
Ongetwijfeld zal hij haar zaken met veel vuur bepleiten
en zich steviger dan Chius Aufidius in haar zien vast te bijten. (2)
Marianus, weet je wat jij verdient?
Een paar stevige klappen, vriend! (3)
Hij regelt de zaken van je vrouw? Híj, die krullenbol?
Nee, hij kwijt zich gewetensvol van joúw echtelijke rol!
Noten bij de tekst:
(1) ’s Zomers droeg een man lichte ringen (het zogenaamde ‘aestivum aurum’) in tegenstelling tot de grote, zwaardere ringen waarmee hij in de winter zijn vingers tooide (‘hibernum aurum’). In de eerste satire vermeldt Iuvenalis een zekere Crispinus, die verbonden was aan het hof van keizer Domitianus en uit Egypte afkomstig was. Iuvenalis ergert zich aan diens verwijfde luxevertoon: “wanneer Crispinus – zoon van een Nijlslavin – zijn purpermantel halft openkeert en luchtige juwelen aan zijn bezwete vingers ventileert – ’s zomers zijn zware ringen slecht te velen! – , dan ligt het spotdicht echt wel voor het schrijven.” (vert. Marietje D’Hane-Scheltema satire I. 26-30 … cum verna Canopi/ Crispinus Tyrias umero reuocante lacernas/ ventilet aestiuum digitis sudantibus aurum/ nec sufferre queat maioris pondera gemmae,/ difficile est saturam non scribere.)
(2) Chius Aufidius was een notoire losbol, die ook door Iuvenalis vermeld wordt: satire IX. 25: notior Aufidio moechus celebrare solebas.
(3) Letterlijk staat er in het Latijn: de lappen die Latinus uitdeelt aan Panniculus. Latinus en Panniculus waren twee vaste, komische typetjes in de mime.
Verder lezen?
Voor meer info over het genre van de mime: klik hier.
Categorieën
- artikels Martialis
- epigrammen Catullus
- epigrammen Martialis
- gedichten Catullus
- Martialis Covid
- verhalen Ovidius