Martialis over oude vrouwen (deel 4)

Cicero
Cicero. De kunst van het ouder worden [vertaling van Vincent Hunink]

In zijn filosofische dialoog over de ouderdom, die zich in het jaar 150 v.Chr. afspeelt, voert Cicero Cato Maior (234-149) op, een van de belangrijkste en machtigste figuren uit die tijd. Hij laat Cato een ware lofzang afsteken over de gezegende, oude dag. In 12.39 weerlegt Cato één van de nadelen die hardnekkig aan de ouderdom kleeft: men kan als bejaarde niet zoveel meer genieten. En hoewel hij diverse vormen van genot bespreekt, brengt hij het seksuele genot eerst ter sprake. Volgens Cato is er geen grotere pest denkbaar. Vele jongeren worden door hun libido in het verderf gestort en de schade blijft niet alleen tot de privésfeer beperkt: ook landsverraad en staatsgrepen vinden hun kiem in het verderfelijke, zinnelijke genot! (12.40 Hinc patriae proditiones, hinc rerum publicarum eversiones, hinc cum hostibus clandestina colloquia nasci) Eigenlijk mogen we de oude dag dankbaar zijn, vindt Cato, dat zij ons van zo’n groot kwaad verlost heeft(1). Eindelijk kan het verstand zegevieren en wordt het licht van de rede niet langer gedoofd door de vuige begeerte.
Martialis zou Cato volmondig bijtreden en er nog een schepje bovenop doen. Seks zou vanaf een bepaalde leeftijd gewoon verboden moeten worden en al helemaal voor oude vrouwen. Bejaarde besjes die nog steeds naar gezweet en gehijg tussen de lakens smachten, zijn op zich al een karikatuur, vindt Martialis, en zo heeft hij er wel enkele opgevoerd. Aan Galla de eer om de spits af te bijten:

9.37
Jij zit thuis, Galla, maar je opsmuk wordt elders gedaan:
uit het midden van de Subura komen je haren vandaan.
Je zijden kleren eindigen net zoals je gebit
in een doos waar ook de rest van je gezicht in zit.
Zo lig je in honderd doosjes keurig opgeborgen.
Een meid brengt je de wenkbrauwen vroeg in de morgen.
Geen greintje eerbied voel je voor je grijze vagijn,
die intussen toch iets zoals een voorouder voor jou moet zijn.
Je biedt me zeshonderd duizend sestertiën aan.
Maar daar gaat m’n dove lul niet rechtop van staan.
En ook al heeft hij maar één oog om uit te zien.
Zijn antwoord is “nee” en niet “misschien”.

In epigram 10.75 verschijnt Galla nog een keer.

10.75
“Twintigduizend sestertiën!” was ooit Galla’s eis.
En ik geef toe, dat was best een redelijke prijs.
Een jaar ging voorbij en haar prijs was gehalveerd.
Toch had ik de indruk dat ze een duurdere rekening had gepresenteerd.
Zes maanden verstreken en ze vroeg nog tweeduizend.
Ze wilde niet weten van mijn tegenvoorstel van duizend.
Twee of misschien drie maanden gingen voorbij.
Ze vroeg spontaan vier goudstukken aan mij.
Ik gaf ze niet. Haar prijs daalde verder naar honderd.
Maar ook over dat hoge bedrag was ik verwonderd.
Een schamele honderd cent kreeg ik van m’n patroon.
Of ze die dan kreeg, vroeg ze op dwingende toon.
Nee, die zaak was al beklonken.
Ik had die aan een slaafje geschonken.
Of ze nog dieper kon zakken? Ja, hoor.
Toen ze zich gratis aanbood, bedankte ik daarvoor.

Bovenstaand epigram schetst een pijnlijke en verontrustend snelle evolutie van Galla’s marktwaarde. Kon ze op haar piek gemakkelijk twintigduizend sestertiën per beurt vragen – ter vergelijking: een ongeschoolde arbeider had een jaarloon van 125 sestertiën, een legioensoldaat 900 sestertiën en een goed opgeleide ambachtsman kon tot ruim 2.000 sestertiën verdienen(2) – dan was haar prijs slechts één jaar later met de helft gedaald. En hoewel Martialis’ chronologie verder in het epigram nogal schimmig verloopt, wordt de indruk gewekt dat hij haar één jaar later zelfs niet meer gratis ter wille wil zijn. Nee, wil Galla haar driften botvieren, dan moet ze daar redelijk wat geld voor neertellen leren we uit onderstaand epigram:

2.34
Phileros heeft jou je bruidsschat gekost.
Je drie kinderen, Galla, lijden honger en dorst.
Jíj hebt je pleziertje voor je grijze kut gestrikt,
nu die niet langer voor echtelijke liefde is geschikt.
Mogen de goden jou een eeuwigheid met die toy boy geven.
Jij bent, moedertje, erger dan Pontia, die haar kroost heeft vergeven.

Eenzelfde gedachte vinden we terug in epigram 7.75, dat gericht is tot een naamloze lelijke, oude vrouw (deformis anusque):

7.75
Jij wil seks, zonder ervoor te betalen?
Wie denk je daartoe te kunnen overhalen?
Je bent lelijk en oud op de koop toe
en dan alleen maar willen krijgen… Nou moe!

En ook Lesbia moet in epigram 11.62 dokken:

11.62
Lesbia vindt neuken een lucratieve handel.
Als ze niet betaalt, stuurt men haar te wandel.

Lesbia, het pseudoniem van Catullus’ liefje Clodia, treedt in verschillende epigrammen van Martialis op en altijd zijn het haar seksuele mores die de schop op gaan. Zo wordt ze in epigram 1.34 neergezet als een schaamteloze exhibitioniste die uitsluitend haar klanten bedient wanneer er genoeg andere ogen zijn die kunnen meekijken. In epigram 2.50 is ze een fellatrix. Als we die epigrammen op een en dezelfde persoon mogen betrekken, dan gaat het met Lesbia net zoals met Galla bergafwaarts: krijgt ze in het eerste boek nog geld voor haar diensten als prostituee, dan zijn in boek 11 de rollen omgedraaid. Zíj moet de mannen betalen, wil ze aan haar trekken komen. Ze is een ‘libidinosa vetula’ geworden, een oude vrouw met een grote seksuele drift. In epigram 10.39 wordt haar hoge leeftijd grappig en onomwonden als volgt beschreven:

10.39
Jij bent geboren, toen Brutus consul was?
Nou, Lesbia, dat lijkt me kras.
Toen Numa op de troon zat?
Zeg, Lesbia, heb jij je bezat?
Je praatjes worden door je nageslacht afgeserveerd:
jij bent door Prometheus uit klei geboetseerd.

Noten bij de tekst:
(1) Cicero noemt het zinnelijke genot letterlijk 12.41 ‘detestabile’ en ‘pestiferum’, ‘verfoeilijk’ en ‘verderfelijk’, vert. Vincent Hunink (Amsterdam 2019) 47
(2) Wat heerlijk om een rijke Romein te zijn | De Morgen

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *