Epigram boek VI.12 en boek XII.93

figs. 1a–c.
Bronzen beeldje van een dwerg, ca. 100 v.Chr. – 100 n.Chr.

In het vorige epigram is Fabulla al ter sprake gekomen en Martialis heeft nog twee andere epigrammen aan haar gewijd, waarin hij – subtiel en iets minder subtiel – haar ontrouw bespot.

Interessant in epigram XII. 93 is het personage van de ‘parvus morio’, een dwerg die als een soort van nar in het huishouden optrad en in dat epigram nog een andere, bijzondere functie kreeg toebedeeld.

Dwergen in de Oudheid vervulden trouwens niet alleen maar een entertainende rol: keizer Domitianus liet dan misschien wel dwergen uit alle uithoeken van het Romeinse Rijk overkomen om hen te laten duelleren met kraanvogels in de arena van het Colosseum, toch had diezelfde keizer – als we de geschiedschrijver Suetonius mogen geloven – tijdens gladiatorenvoorstellingen een dwerg bij zich, met wie hij voortdurend praatte. Hij vroeg hem zelfs om raad in politieke kwesties. (Suetonius, Vita Domitiani IV “Ac per omne gladiatorum spectaculum ante pedes ei stabat puerulus coccinatus parvo portentosoque capite, cum quo plurimum fabulabatur, nonnumquam serio. Auditus est certe, dum ex eo quaerit, ecquid sciret, cur sibi virum esset ordinatione proxima Aegypto praeficere Maecium Rufum.”).

VI. 12

Is die pruik op je hoofd je échte haar?
Zweer je dat, Fabulla? Eerlijk waar?
Maar leugens vertelt ze niet, hé, Paulus, die van u?
Ze spreekt toch altijd de waarheid, dus ook nu?

XII. 93

Fabulla weet hoe ze met haar man erbij
haar liefje kan trakteren op een vrijpartij.
Ze geeft haar dwerg de ene na de andere zoen
en daarna moet haar minnaar net hetzelfde doen.
Zo wordt die kleine schat,
van al dat kussen druipend nat,
door twee paar lippen afgelikt
zonder dat het overspel wordt geklikt.
Haar man, de dwaas, zich van geen kwaad bewust,
is zo de enige die niet wordt gekust.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *