Martialis over oude vrouwen (deel 3)

Buste van oudere vrouw uit de 1ste eeuw n.Chr.

Enkele opmerkingen lijken me noodzakelijk, vooraleer u aan de lectuur van onderstaand epigram begint. De kans is trouwens groot dat u na het lezen van deze inleiding zelfs niet aan de lectuur van het epigram wil beginnen en het vol walging terzijde zult schuiven. “Wat een goor en seksistisch zwijn, die Martialis! Hoe durft hij een oude vrouw zó respectloos toe te spreken? En zijn die expliciete termen nu echt áltijd nodig?” Pertinente en terechte vragen. En waarschijnlijk is dat ook de reden waarom net dit epigram in haast geen enkele bloemlezing terug te vinden is. Noch Frans van Dooren (1996), noch E.B. de Bruyn (1979), noch James Michie in de Penguin Classicsreeks (1972) hebben dit epigram in hun selectie opgenomen.

J. P. Sullivan merkt in zijn boek “Martial. The Unexspected Classic” op dat mensen extreem gevoelig zijn voor bepaalde onderwerpen en gechoqueerd zijn door de directe, onomwonden en grove manier waarop Martialis die onderwerpen behandelt (1991: 168). En dat we in tijden van extreme gevoeligheden leven, staat buiten kijf. Het is niet de eerste cartoonist die zijn ontslag krijgt na een hetze rond een gepubliceerde cartoon (voor een concreet voorbeeld, klik hier). Ondenkbaar in het Rome van de eerste eeuw.

Bovendien is het epigram ook op een aantal inhoudelijke punten obscuur. Dat de lezing van de manuscripten dan ook nog eens op verschillende plaatsen in twijfel wordt getrokken en vervangen wordt door een andere, mogelijke lezing (die een totaal andere interpretatie oplevert) maakt het ontcijferen van de tekst er niet gemakkelijker op.

De persoon tot wie Martialis dit epigram richt, is een zekere Vetustilla. Zoals vaak is ook hier de naam veelzeggend: Vetustilla is afgeleid van het adjectief ‘vetustus’ (oud). Het suffix -illa maakt van het adjectief een bijnaam en heeft tegelijk de waarde van een verkleinwoord. Een letterlijke vertaling zou dus “oud vrouwtje” zijn. Nu is het niet meteen haar hoge leeftijd die gehekeld wordt door Martialis, alhoewel je op basis van de eerste verzen wel die indruk zou kunnen krijgen. Martialis schetst immers een allesbehalve fraai beeld van Vetustilla. Gracieus ouder worden is duidelijk niet voor haar weggelegd. Maar het is niet zozeer haar ouderdom als wel de seksuele appetijt op een leeftijd waarop dat volgens Martialis niet meer door de beugel kan: Vetustilla staat om zo te zeggen met beide voeten al in het graf, enkel het deksel moet nog dichtgegooid, en toch wil ze nog een man aan de haak slaan. Dat vond Martialis te gek voor woorden en een vlijmscherp epigram waard.

Over de leeftijd van Vetustilla tasten we overigens in het duister. J. P Sullivan merkt in die context op dat haar leeftijd wel eens beduidend lager zou kunnen zijn dan we op basis van Martialis’ beschrijving verwachten. Maar ook Sullivan waagt zich bij de bespreking van het epigram niet aan een gok. De enige, indirecte aanwijzing die Martialis ons geeft, is in vers 20: daar vermeldt Martialis ‘saxum Sattiae’, de grafsteen van Sattia, een vrouw uit de Romeinse upper class die, als we Plinius Maior mogen geloven, 99 jaar geworden is (Plinius Maior, Naturalis Historiae boek 7. 158). Maar aangezien overdrijving het humoristische kenmerk bij uitstek is van het epigram, mogen we niet veronderstellen dat Vestustilla die leeftijd evenaarde.

De verwijzing naar de cynische filosofen in vers 13 behoeft ook enige commentaar. De typische cynicus is een dubbelzinnige figuur, die, hoewel hij midden in het leven staat en de alledaagse problemen als vertrekpunt van zijn filosofie neemt, zichzelf toch naar de rand van de maatschappij drijft door zijn consequent afzweren van wereldse rijkdom en culturele gewoonten. Om aan die houding trouw te blijven hielden ze er nogal een ‘hondse’ levensstijl op na: zo zou Diogenes, een van de kopstukken van de cynische stroming, in een ton geleefd hebben en er geen graten in gezien hebben om zich en plein public te masturberen. Als zo’n man al niks meer zag in Vetustilla, dan mag het duidelijk zijn dat niemand nog voor haar stond te springen. Dat lijkt, volgens mij althans, de teneur te zijn van vers 13 en zo heb ik het ook vertaald. Voor wie iets meer informatie wenst over die filosofische stroming, klik hier.

Een lange inleiding, ik ben er me volledig van bewust. Ik hoop dat toch enkelen onder u zich nog de moeite willen getroosten (of misschien net ‘tickled pink’ zijn?) om het epigram zelf te lezen.

III. 93

Het is al consul n° 300, Vetustilla, die jij ziet stranden.
Ik tel bij jou nog drie haren en vier tanden.
Jij hebt geen ledematen meer, maar insectenpoten.
De krekel en de mier zijn uit je dorre lijf gesproten.
Je voorhoofd telt meer rimpels dan een kleed van linnen,
je borstjes hangen te wapperen als het web van spinnen.
Vergeleken met de jouwe heeft een krokodil een smalle bek.
Kikkers uit Ravenna produceren een vrolijker gekwek.
Een mug uit Atria is een streling voor het oor.
Jij bent zo blind als een uil in het ochtendgloor.
Je stinkt uren in de wind naar een ouwe geitenbok,
je gat lijkt op dat van een eend, zo mager als een stok.
Zelfs een cynisch filosoof, van geen kleintje vervaard
acht jouw benige kut geen cent meer waard.
Jij mag enkel ná de openingsuren het badhuis binnen
samen met de hoeren die op kerkhoven hun klanten winnen.
Op het eind van de zomer ben je nog zo kil als marmer.
Zelfs koorts krijgt je lichaam niet één graadje warmer.
Tweehonderd mannen heb jij al gehad
en toch ga je opnieuw als een jaagster op pad.
Vetustilla, ben je nu helemaal op je kop gevallen?
Denk je dat een man voor jouw stoffelijk overschot zal vallen?
Of dat hij zal veranderen in een hitsig beest,
wanneer hij Sattia’s leeftijd op haar grafsteen leest?
Wie zal jou “echtgenote” of “vrouw” noemen,
jij, die Philomelus met “grootmoe” moet benoemen?(1)
Wil je dan toch klauwen in je karkas,
reserveer dan bij Hades een matras.
Dat is het enige huwelijksbed dat nog bij jou past.
De lijkverbrander heeft de huwelijkstoorts al vast.
Want laat één ding duidelijk voor je zijn:
een fakkel is ‘t enige dat je nog zal voelen in je vagijn.

Noot bij de tekst:

(1) Philomelus zou echt bestaan hebben. Zijn Griekse naam doet vermoeden dat het om een vrijgelaten slaaf gaat. Hij treedt in drie epigrammen van Martialis op: 3.31, 3.93 en 4.5. Als de drie verwijzingen betrekking hebben op een en dezelfde persoon, is Philomelus rijk en begiftigd met een lange levensduur.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *