Catullus

Catullus bij Lesbia – Schilderij van Sir Lawrence Alma-Tadema

Gaius Valerius CATULLUS (ca. 84 v.Chr. – ca. 54 v.Chr.) heeft werkelijk álles mee om meteen door een onzekere puberziel in het hart gesloten te worden.

Net zoals een puber die voor het eerst tot over zijn oren verliefd wordt en die liefde niet beantwoord ziet, of net wél, maar dan komt er door onhandig gestuntel of een andere kaper toch abrupt een einde aan het prille liefdesgeluk, zo had ook Catullus zijn hart verloren aan een zekere Clodia, een tien jaar oudere femme fatale, die door Cicero in zijn Pro Caelio meedogenloos met modder besmeurd werd.

En hoewel niet elke aantijging hoefde te kloppen – een Romeinse redenaar hoefde immers geen harde bewijzen voor te leggen om zijn verzinsels mee te staven – is die modder toch aan de stola van Clodia blijven kleven. Zij staat dus bekend als een allemansvriendin, een mannenverslindster die zelfs met haar eigen broer de lakens zou hebben gedeeld! Maar als we weten dat die praat afkomstig is van een ouwe zemelaar, die bovendien heel hard zijn best wilde doen om een van zijn vriendjes vrij te pleiten, moeten we die beschuldigingen met een korrel zout nemen.

Clodia moet een intrigerende schoonheid geweest zijn, dat staat buiten kijf, behept met een indrukwekkend vernuft en een verfrissend gevoel voor humor, denken we daar ook meteen bij. Logisch dat Catullus als jonkie door de knieën ging en haar als een godin in zijn poëzie aanbeden heeft.

In dertien gedichten gaat Clodia schuil achter de naam Lesbia (een metrisch equivalent van Clodia en een eerbetoon aan de Griekse dichteres Sappho, die op het eiland Lesbos woonde). Twaalf andere gedichten, waarin de naam Lesbia niet uitdrukkelijk valt, kunnen met haar in verband gebracht worden. Het laat de lezer toe om de ups en downs in Catullus’ turbulent liefdesleven te reconstrueren.

Maar de lezer moet dan wel dit in het achterhoofd houden: hoe groot de verleiding ook is om Catullus’ directe en spontaan ogende poëzie als egodocument te lezen, de kans bestaat dat het liefdesleed verzonnen is en dat de dichter, na de brokstukken van zijn hart in prachtig geciseleerde verzen bij elkaar gelijmd te hebben, vervolgens vrolijk fluitend door Rome flaneerde.

Laat het geenszins een obstakel zijn om van Catullus’ gedichten te genieten!